Psychiatrie de uitkomst van de samenleving
De psychiatrie is een heel breed begrip geworden. Er zijn verschillende soorten medicatie, er zijn veel verschillende benaderingswijzen en vormen van behandeling en opvang. Op verschillende plekken kunnen mensen met psychiatrische klachten geholpen worden op verschillende wijze, afhankelijk van de klacht en de symptoomdrager. Maar wie is die symptoomdrager en hoe kunnen we hem helpen? Hoe moeten we zijn perspectief begrijpen en wat met zijn waarheid? Of is degene die wij als 'gek' of 'waanzinnig' noemen eigenlijk wel ziek? Of is de waanzin juist een aspect van de rede, waarmee we in dialoog moeten blijven? Deze laatste vraag beschouw ik als een ethische vraag en hierop wil ik me in het volgende artikel summier op richten.
De psychiatrie wordt vandaag nog steeds beschouwd als een duister gegeven. Dat mag blijken uit een recent krantenartikel. Deels is ze dat ook, ze is de plek waar je verdwijnt, waar de waanzin, de gestoordheid, de psychopathie mag bestaan, maar zo snel mogelijk moet verdwijnen. De samenleving wordt begrepen als het licht, de psychiatrie de duisternis, waar je naartoe wordt verwezen als je niet meer in het licht mag staan. Maar is dat licht wel zo helder, zuiver en onbevlekt? En is het duister net niet de plek waar je kan ‘zijn’ wie je bent? Broedt de maatschappij nu niet eenmaal zijn eigen duisternis? Is de psychiatrie een kind van zijn tijd?
In de hedendaagse psychiatrie wordt het individu gediagnostiseerd en daarmee wordt het ‘probleem’ buiten de samenleving gelegd. Het ‘gestoorde’ individu staat het goed functioneren van de samenleving in de weg, zo luidt het oordeel. Maar is hij enkel ‘storend’ of ook daadwerkelijk ‘gestoord’? Als we Nietzsche mogen geloven is het waarschijnlijker dat de psychiatrie, of de samenleving in zijn geheel, krankzinnige vormen heeft aangenomen dan dat het individu gestoord zou zijn. Wordt het particuliere geweld aangedaan door een op controle (meten is weten) gerichte samenleving waar objectivering, universalisering en consumeren voorop staan?
Als je het mij vraagt dan schaar ik mij met wat de uit India afkomstige spiritueel leraar Jiddu Krishnamurti ooit zei: “Het is geen maatstaf van gezondheid om te zijn aangepast aan een intens zieke samenleving”. De Brits psychiater R.D. Liang volgt in dezelfde lijn en noemt krankzinnigheid: “Een rationele aanpassing aan een zieke samenleving”. Friedrich Nietschze, de filosoof met de hamer, draait er niet bepaalde doekjes om door te zeggen: “Waanzin is zeldzaam in individuen - maar in groepen, partijen, landen, en tijdperken is het de regel”.
In zijn boek ‘De geschiedenis van de waanzin’ lokaliseert Michel Foucault de waanzin fundamenteel in de beschaving. David Cooper vat de vrij complexe analyse van Foucault heel mooi samen. Foucault erkent dat waanzin bestaat maar wijst ons op het onomstotelijke feit dat mensen altijd tot waanzin worden gedreven door de krachten die werkzaam zijn in zijn directe omgeving en de samenleving in zijn geheel. Waanzin is daarmee een sociale gebeurtenis die in de psychiatrie wordt gemeten als een feit. “De implicatie hiervan is dat we allemaal een dergelijk feit worden waarbij onze kern-wezen wordt ontkent en we gereduceerd worden tot een co-wezen van abstracte afwezigheden” Het abstracte en geobjectiveerde mens-wezen heeft door de secularisatie en technolisering van de maatschappij steeds meer afscheid moeten nemen van de grote verhalen zoals religie en ideologieën die antwoorden gaven op existentiële vragen over leven en dood, de inrichting van de maatschappij en een zinvol leven. De rede zou alles doorheen slaan, de rede en redelijkheid als de redder in nood, helaas leek de rede één van de grootste overschatting van de Verlichting. De rede is ook afwezig in een consumptie gerichte maatschappij, waarin alles de “perfecte” kleur, de “perfecte” geur, het “perfecte” uiterlijk etc. moet hebben. Hebben bepaald het zijn. Wie niets heeft is ook niets, met als gevolg een total gebrek aan erkenning, een noodzakelijk voorwaarde voor bestaansrecht. Onze maatschappij is verwend en staat totaal niet meer in contact met de echte realiteit; de natuur en onze natuur en de tragedie van het bestaan. Alles wordt met behulp van de zogenaamde (Westerse) “perfectie standaard” beoordeeld. De angst voor de imperfectie, het andere (zie nationalisme) sluit steeds meer mensen uit. Agressie wordt dan ook geregeld verkeerd begrepen, ze is te begrijpen als een depressie, ze wordt enkel uitwendig gericht, geprojecteerd. Een gebrek aan erkenning in de verschillende levenscontexten is er de oorzaak van, het individualisme, het op ego gericht bestaan een resultaat. Maar ook dit gegeven staat niet alleen.
De biomedische politiek van nu
Gedurende de 20ste en 21ste eeuw zijn kapitalisering en technologische vooruitgang ook van grote invloed geweest op de structurering en de interpretatie van de gezondheidszorg en op hoe we gezondheid (moeten) ervaren. Een voorbeeld die ik hiervan wil benadrukken is de groeiende mate van het gemoleculariseerd denken of denken “in entiteiten die kunnen worden geïdentificeerd, geïsoleerd, gemanipuleerd, gemobiliseerd, en opnieuw gecombineerd” Deze moleculaire visie vormt de basis van de zogenaamde ‘evidence-based’ gezondheidszorg waarbij een geïsoleerd effect moet worden aangetoond op een geïsoleerd defect om de wetenschappelijke waarde van een bepaalde interventie aan te tonen. Dit is het soort onderzoek dat door de farmaceutische industrie en de verzekeringsmaatschappijen wordt gefinancierd. Het gevolg van de molecularisatie is echter dat het geheel, ofwel het dynamische systeem, uit het oog wordt verloren. Interventies worden gericht op delen uit het geheel en zijn daarbij per definitie niet gericht op het lichaam in zijn totaliteit, laat staan op jou als levend wezen. Ook de gezondheidszorg zelf is steeds meer opgesplitst in specialismen en afzonderlijke delen waardoor het geheel nog meer gefragmenteerd wordt. Al deze delen staan open voor verschillende verzekeringsclaims, politieke belangen, wetenschappelijke experimenten, technologische verbetering, en corporatieve belangen. De persoon wordt daarbij vaak volledig uit het oog verloren. Een tweede verandering volgens Rose is dat de huidige gezondheidszorg niet langer enkel draait om ziektes maar om optimalisering. Corporaties bieden ons een overvloed van producten en therapieën aan waarmee we onszelf kunnen verbeteren op fysiek en psychisch vlak. Ook het psychische vlak wordt daarbij gedefinieerd in biologische termen. Psychische problemen zouden immers in de hersenen zijn gelokaliseerd. De hersenen worden daarbij gescheiden van het geheel waardoor de mogelijkheden voor interventie wederom oneindig zijn. De perfecte mens lijkt binnen handbereik maar toch blijft het ideaal ons ontglippen. Indien we het ideaal zouden bereiken, dan zou er immers niks meer aan ons te verdienen zijn. Rose spreekt zelfs van een kolonisatie van de gezondheidszorg door corporatieve belangen en belangen van verzekeringsmaatschappijen in dit opzicht. Als ontvangers van gezondheidszorg zijn we dan niet langer patiënten maar consumenten die volgens Rose “keuzes maken op de basis van wensen die soms triviaal, narcistisch, en irrationeel lijken, en die niet worden gevormd door medische noodzakelijkheid maar door de markt en de consumentencultuur” (Rose, 2007, p. 20).
Het ‘tot subject worden’ noemt Rose ‘biologisch burgerschap’. Met deze term wil ze duidelijk maken dat burgerschap nu meer dan ooit wordt gedefinieerd in gezondheidstermen en niet langer in bijvoorbeeld religieuze of nationalistische termen. De gezondheidsexperts (zowel specialisten, managers, als verzekeraars) worden daarbij niet alleen de autoriteit op het gebied van gezondheid maar ook op het gebied van levensstijl. Denk daarbij aan het rookverbod.
De (sociale) media slaagt er ook aardig in om binnen te dringen in het privé domein. Er is een stortvloed aan televisie programma’s over het aanpassen van een individuele afwijkende levensstijl naar de normatieve levensstijl; of het nu gaat om een lichamelijke aandoening (dit is mijn lijf), eten (obese), tienermoederschap (vier handen op één buik), je huis inrichten, opvoeden, je uiterlijk, je relatie (de slechtste echtgenoot van Nederland), of je huis opruimen (mijn leven in puin). Het laatste geval vormt een goed voorbeeld, aangezien verzamelwoede in de DSM V een ‘officiële’ psychiatrische diagnose wordt. In mijn leven in puin lijkt er wel sprake van een levensstijlpolitie die, als je niet uitkijkt, onaangekondigd voor je deur staat. En dan ook nog mét camera natuurlijk want alle schaamte, opstandigheid, woede, en verdriet die komt kijken bij deze stoornis, alsook de wonderbaarlijke make-over van het huis, verkopen blijkbaar goed.
Alle gezondheidsproducten, gezondheidszorg, en de bijkomende verlangens en mogelijkheden iets aan je lichaam of biologisch potentieel te verbeteren, worden op de markt verkocht als biovalue (biowaarde). Kortom, gezondheid en het leven zelf worden een ‘vrij’ handelsproduct. Het individu wordt tegen zijn natuur in verdeeld, het leven in zijn totaliteit wordt hem afgenomen, om vervolgens in delen ‘vrij’ op de markt te worden verhandeld. De term ‘biopiraterij’ (biopiracy) van Vandana Shiva lijkt hier meer op zijn plaats dan ‘gezondheidszorg’ als je het mij vraagt.
De psychiatrie is de uitkomst en een fabriek van een samenleving, de psychisch zieke een veroordeelde die zijn waarheid moet negeren. Eens genezen en voldoen aan de heersende normen van de metende, consumerende maatschappij mag het individu terug zijn plaats innemen en terug zijn leven hervatten in een samenleving die het individu in eerste instantie heeft ziek gemaakt en de psychiatrie instuurde. Psychiatrie mag dan niet perfect zijn, blinde vlekken hebben en voor verbetering vatbaar zijn ze is het gevolg en de uitkomst. Op uw geestelijke gezondheid!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten