In Søren Kierkegaards denken is
“vertwijfeling” (in het Deens: “fortvivlelse”, vaak vertaald als “despair”)
niet louter een psychologische neerslachtigheid, maar een existentieel en
theologisch begrip dat te maken heeft met de verhouding van het zelf tot God.
In zijn hoofdwerk The
Sickness unto Death (1849) beschrijft hij vertwijfeling als de
“ziekte waarvan men sterft” – een diepe staat van onvolledigheid en
vervreemding van het ware zelf. Dit essay verkent de aard en de gradaties van
vertwijfeling bij Kierkegaard, de relatie tot vrijheid en geloof, en de weg
eruit.
1. De menselijke conditie als zelf
Voor
Kierkegaard is de mens primair een ‘zelf’ (Selv), een synthese van eindigheid
(het lichamelijke, tijdelijke, empirische) en oneindigheid (het denkvermogen,
de verbeelding). Het zelf is pas een echt zelf wanneer het zich verhoudt tot
iets dat groter is dan het zelf: God. Als deze verhouding niet tot stand komt,
ervaart men een gemis, een interne scheur: we zijn dan “niet in orde” met
onszelf. Deze innerlijke kloof noemt hij vertwijfeling. Het zelf kan
vertwijfeld zijn zonder het te beseffen, of het kan zich er juist bewust van
zijn.
2. Drie vormen van vertwijfeling
Kierkegaard
onderscheidt in The Sickness unto Death drie stadia:
- Onbewuste vertwijfeling
Hierin is men zó vervreemd van zichzelf dat men het probleem niet herkent. Men leeft in zorgeloze vlucht in de eindigheid, zonder stil te staan bij het verlangen naar betekenis of het oneindige. Er is een sluimerende leegte, vergelijkbaar met een pasgeborene die nog geen zelfbewustzijn heeft. - Bewuste vertwijfeling over het concrete
zelf
In dit stadium erkent men wél het eigen tekort: men lijdt aan een gevoel van ontoereikendheid en eenzaamheid, maar koppelt dit aan de eigen kwaliteiten of het gebrek eraan. “Ik ben niet goed genoeg,” “Ik ben te beperkt,” – de vertwijfeling richt zich op wat men denkt te zijn of niet te zijn. - Vertwijfeling over het zichzelf-zijn an
sich
De hoogste, diepste vorm van vertwijfeling betreft niet alleen de kwaliteiten van het zelf, maar het zelf zelf: “Ik wil niet zijn wie ik ben” of “Ik wil niet zijn wie ik ben geworden.” Hier keert het zelf zich definitief af van zijn bestaan, los van de eindige kwaliteiten. Het zelf weigert zichzelf te accepteren in relatie tot God.
3. Vrijheid en verantwoordelijkheid
Kierkegaard
ziet vertwijfeling als onvermijdelijk verbonden met menselijke vrijheid. De
mens is vrij om te kiezen wie hij is, maar deze vrijheid impliceert
verantwoordelijkheid: het zelf is verantwoordelijk voor zijn eigen bestaan en
kan niet vluchten in determinisme. Wanneer deze vrijheid ontkend of gevreesd
wordt, ontstaat vertwijfeling. Men probeert te ontsnappen door zich te
verankeren in sociale rollen, conventies of materialisme, maar uiteindelijk
keert de innerlijke leegte terug.
4. De religieuze dimensie
De enige
uitweg uit vertwijfeling is volgens Kierkegaard de “sprong des geloofs” (Sprung
des Glaubens). Geloof betekent niet rationeel bewijs leveren voor Gods bestaan,
maar in totale onzekerheid de keuze maken om zichzelf te ontzorgen en zich over
te geven aan God. Hiermee wordt het zelf in zijn eigen paradox gered:
- Humilisatie: het besef dat het zelf niet autonoom
is, dat eindigheid alleen bestaansrecht heeft in relatie tot het
oneindige.
- Exaltatie: door overgave aan God herwint het zelf
juist zijn volheid; de menselijke eindigheid wordt verrijkt door de
oneindigheid van God.
In deze
beweging verdwijnt de vertwijfeling: het zelf wordt gediend door de liefde van
God en erkent zijn ware positie.
5. Relevantie voor de moderne mens
Hoewel
Kierkegaards taal en voorbeelden uit de negentiende eeuw stammen, blijft zijn
diagnose van existentiële vertwijfeling actueel. In een tijd van secularisatie,
consumentisme en ‘always on’-cultuur ervaren velen – jong en oud – een diep
gemis aan zin, authenticiteit en verbondenheid. Kierkegaard herinnerde eraan
dat vlucht in oppervlakkige afleidingen geen duurzaam antwoord biedt. Pas in
bewuste erkenning van eigen vrijheid, verantwoordelijkheid en uiteindelijk in
een spirituele oriëntatie kan men echte innerlijke rust vinden.
Conclusie
Vertwijfeling
bij Kierkegaard is niet zomaar een emotie, maar het resultaat van het
fundamentele conflict tussen eindigheid en oneindigheid in het menselijk zelf.
Door de drie stadia van vertwijfeling te herkennen, kunnen we onze eigen
existentiële worsteling doorzien. En door de sprong des geloofs te wagen – in
welke vorm ook, religieus of als diepe ethische toewijding – wordt
vertwijfeling omgevormd tot zelfbewustzijn en authenticiteit. Zo biedt
Kierkegaard een tijdloos perspectief op de mens als scheppend en zoekend wezen,
geroepen tot vervulling voorbij de grens van het zichtbare.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten